Zuivel, vanzelfsprekend duurzaam?
Hoe duurzaam is de Nederlandse zuivelproductie? Welke noodzaak is er om duurzamer te produceren? Hoe ver zijn onderzoek en technologie op het gebied van duurzaamheid? Op deze en andere vragen werd een antwoord gezocht tijdens het voorjaarssymposium van 22 april 2009. Voor een goed gevulde zaal met ca. 70 personen in Apeldoorn gaf een selecte groep sprekers uit onderzoek en bedrijfsleven en uit Nederland en België enig inzicht.
Voorzitter Jan Bastiaans haalde in de opening een enquête rondom duurzaamheid aan. Uit de resultaten daarvan valt af te leiden, dat de consument bang is, dat er in tijden van crisis minder aandacht voor duurzaamheid is. Daartegenover worden er wel meer kansen verwacht.
Duurzaam is ‘bovos’.
Ondernemerschap, verantwoordelijkheid en duurzaamheid, zo luidde de titel van de inleiding van Jan Paul van Soest. Van Soest heeft een eigen adviesbureau op het gebied van duurzaamheid en kan verhalen van vele duurzame invullingen. Zijn uitgangspunt is eenvoudigweg: bedenk, maak, ontwerp, produceer, verkoop……. alsof uzelf en uw kinderen……….volledig met de gevolgen ervan worden geconfronteerd. Daarvoor is het van belang je bewust te zijn van de bovos-regels (bovos: boerenverstand oude stijl).
Van Soest benoemt vier bovos-regels: 1. er is echt een probleem; 2. als u het niet aanpakt, wie dan wel? 3. wat levert u nu eigenlijk? 4. doe vervolgens uw huiswerk.
Dat er echt een groot probleem is, illustreert spreker met verwijzing naar het boek “de aarde heeft koorts”. Het gaat erom bewust met klimaatverandering te gaan leven, maar je moet het wel durven zien. Het Millennium Ecosystems Assessment toonde aan, dat de druk op ecosystemen toeneemt. Er zijn habitatverliezen. De biomassa van ‘table fish’ neemt over de gehele wereld dramatisch af. In de afgelopen duizend jaar is de temperatuurschommeling binnen één graad gebleven. De klimaatverandering is nu zodanig, dat de verwachte temperatuurstijging +6°C zal zijn naar het jaar 2100 toe. Daarmee is de kans op een nettoschadescenario behoorlijk groot.
Van Soest onderbouwt zijn – naar eigen zeggen – deprimerende constateringen met cijfers en grafieken.
Er moet dus wat gebeuren. Als u het niet aanpakt wie dan wel? (bovos 2) Bovendien zijn er goede motieven om voor duurzaam te gaan. Er is druk door maatschappelijke organisaties, wet- en regelgeving, eisen van afnemers/consumenten en invloed van financiers. Je kunt het ook doen om je te onderscheiden op de markt of om de toegevoegde waarde te verhogen. Tenslotte kan het gaan om goed burgerschap en/of persoonlijke betrokkenheid. Dit slaat dan op de gehele productieketen. Met als slogan: ketenbeheer is eigenbelang. Bedreigingen en zorgen worden vroeger of later toch maatregelen. Wie dan vooruitloopt, komt in een voorkeurpositie. Maar het kan even duren…… (voorbeeld: processie van Echternach – twee stappen voorwaarts afgewisseld met één stap achterwaarts). Wat levert u eigenlijk? (bovos 3). Van Soest noemt voorbeelden van producten, die niet als zodanig geleverd worden, maar een beleving vertegenwoordigen. Het elektronicaconcern uit het zuiden des lands levert geen lampen, maar verlichting of nog beter gezegd: een hoeveelheid lumen voor goed functioneren. Melk is geen melk. Melk is een bepaalde functionaliteit in een bepaalde sfeer. In dat kader benoemt van Soest de aandacht voor gezondheid, het behoud van waardevolle landschappen, de biodiversiteit, de regionale economie en de energie- en later klimaatneutrale ketens. Doe uw huiswerk (bovos 4). In negen punten geeft spreker de mogelijkheden. Bijvoorbeeld: bezin u op de functies, de gebruiksduur en de gebruikers van uw product. Wat gebeurt er na de gebruiksduur? Afval is grondstof. Maak nieuwe arrangementen en coalities. Werk aan ideevorming over behoud van biodiversiteit.
Kinderen zijn de toekomst – investeer in kinderen. Als voorbeeld noemt Van Soest daarbij ‘schoolmaaltijden in Rome’. Leveranciers helpen mee met de educatie en verlagen de voedselkilometers.
In de vragenronde vraagt Margreet Hovenkamp naar tips om te reageren op ngo’s. Van Soest antwoordt nuchter: uitnodigen om te praten en neem de achterliggende zorg serieus. Vorm daar wel je eigen beeld over.
Jan Bastiaans vraagt zich af hoe een sociale waarde te creëren valt. Antwoord: denk na over het algemeen verbindend verklaren van het extra doorbelasten van kosten naar de consument (geldt bijv. voor het project koe in de wei).
‘Caring Dairy’.
Beemster kaas en Ben&Jerry’s vormen de ‘business case’ voor het project ‘Caring Dairy’ in Nederland. KlaasJan van Calker van CONO Kaasmakers lichtte de achtergrond van beide bedrijven toe en beschreef de praktijk van Caring Dairy.
Geheel in navolging van de voorgaande spreker meldde hij, dat CONO kaasmakers geen kaas verkoopt, maar smaakbeleving en dat al honderd jaar. CONO - met hoofdvestiging in werelderfgoed De Beemster - heeft met het premiummerk Beemsterkaas in zijn grootste markt België een merkenbekendheid van 95%. CONO kaasmakers heeft de ambitie uit te blinken in smaak, kwaliteit en duurzaamheid en realiseerde daarbij de afgelopen zeven jaar
de hoogste melkprijs voor zijn 500 leden/melkveehouders.
Ben&Jerry’s heeft zijn oorsprong in de VS van Amerika. In 1978 begonnen in een voormalig benzinestation met eigenbereid ijs (‘homemade’) en sinds 2000 overgenomen door Unilever. Ben&Jerry’s heeft de duurzaamheid als het ware uitgevonden. De drie onderdelen van het missiestatement namelijk product, economisch en sociaal zijn ervan doorweven.
Ben&Jerry’s is de initiatiefnemer van Caring Dairy en CONO Kaasmakers heeft het grootschalig opgepakt. Daarbij zoekt de duurzame melkveehouderij de balans tussen bedrijfseconomie, dierenwelzijn en landschap en klimaat. Het is niet ‘one size fits all’. Er zijn nu eenmaal verschillen in grondsoorten, typen koeien en soorten ondernemers. “Caring Dairy” veehouders vullen elk jaar een duurzaamheid quickscan in, nemen elk jaar deel aan minimaal drie workshops, werken met verbeterplannen en voldoen aan de richtlijnen voor duurzame melkproductie. Met 90% deelname zit CONO Kaasmakers momenteel al bijna op de vereiste minimaal 95% deelname voor het gebruik van het Caring Dairy-logo. Daarvoor is overigens weidegang wel belangrijk, maar geen voorwaarde.
Workshops kennen een keukentafelgedeelte (theorie) en een stalgedeelte (praktijk). Voor deelnemende melkveehouders ontstaat er een balans tussen economische, sociale en milieuaspecten. Daarnaast is er vrijheid om eigen keuzes te maken, waarbij de persoonlijke voorkeur en bedrijfssituatie uitgangspunt zijn. Het is ‘fun’, iets om trots op te zijn: “Mijn melk zit in Ben&Jerry’s of Beemster”.
CONO onderneemt ook andere initiatieven voor het verduurzamen. De missie is zelfs om de gehele keten van koe tot kaas te verduurzamen. Met de mengvoederbedrijven is een project in gang gezet om duurzaam krachtvoer (bijv. richting hergebruik van grondstoffen) te ontwikkelen. Over de gehele keten is er het streven om te gaan van energieneutraal naar klimaatneutraal. Er is een haalbaarheidsstudie gaande naar mestvergisting, waar inmiddels terugverdientijden genoemd worden van 6 á 7 jaar.
Van Calker noemt PR-activiteiten als belangrijke factor om duurzaamheid tot waarde te brengen. Dat kan door vermelding op de verpakkingen, in commercials en advertenties en ook met consumenten manifestaties.
“Niet alleen ons gras is groener!” De geïntegreerde aanpak leidt tot ‘we kennen onze koeien bij naam’. Dus: blije koeien, blije boeren, blije aarde!!!
Op een vraag van dhr. Meeuwis Hettinga over de aanpak in Amerika antwoordt Van Calker, dat daar niet met workshops wordt gewerkt. In de VS werkt Ben&Jerry’s met ‘dairystewardshipalliances’.
Mevr. Tineke van der Haven wil weten, wat de gehanteerde definitie voor weidegang is. De Beemster-boeren hanteren aldus van Calker 5 uur per dag gedurende ten minste 100 dagen per jaar. In de biologische landbouw ligt de lat iets hoger nl. 6 uur per dag en minmaal 120 dagen per jaar.
Dhr. Jaap Petraeus vraagt waar Beemster zit op de schaal van duurzaamheid. Van Calker kan/wil dat niet aangeven. Zaken die de duurzaamheid aangaan liggen niet zwart-wit. Je kunt wel zeggen biologisch is duurzaam, maar duurzaamheid is geen statisch begrip.
Duurzame verpakkingen.
Magda Buelens van Tetrapak Benelux kwam helemaal uit België gereisd om de bijdrage van een verpakkingsmiddelenbedrijf aan duurzaamheid uit te leggen. Tetrapak is een systeemleverancier. Naast de verpakkingen gaat het daarbij om procesapparatuur, vulmachines en technische dienstverlening. Voldoende invalshoeken dus om te kiezen voor een eigen visie op duurzaamheid. Tetrapak’s motto is ‘protects what’s good’.
Het economisch tij is moeilijk momenteel, maar - aldus mevr. Buelens – het milieu wordt een belangrijk instrument in de aanpak van de crisis in zowel de VS als in de EU. De NGO’s zeggen zelfs, dat het nu de tijd is voor een zgn. New Deal en wel een ‘Green New Deal XXL’.
Onderzoek in G20 landen toonde aan, dat van de consumenten aldaar, die recentelijk groene producten hadden gekocht, meer dan 80% bereid was om er ten minste 5% meer voor te betalen.
Het EU-beleid wijst hierin ook de weg. De EU kent een programma voor duurzame productie en consumptie.
In het Verenigd Koninkrijk is de Carbon Trust actief. Daar heeft men als eerste een standaard ontwikkeld voor de CO2-voetafdruk.. Er is een methode ontwikkeld om de voetafdruk te meten en om erover te communiceren.
In Frankrijk heeft de detailhandel dit overgenomen. Merkfabrikanten volgen nu, bijvoorbeeld Innocent – little tasty drinks. Een ander voorbeeld is Tropicana juice. Een halve gallon sinasappelsap levert 3,75 pounds (1,7 kg) aan CO2-equivalenten op. De sapproductie zelf heeft daarin een aandeel van 60%.
Tetrapak heeft de focus op vijf strategische doelen, te weten: - beperken van de hoeveelheid grondstoffen benodigd voor productie, - de CO2-voetafdruk verminderen, - de water-voetafdruk doen dalen, - hergebruik stimuleren (recycling), - bevoordeeld leverancier zijn (door toenemende bewustwording van afnemers en regelgevers).
Op allerlei manieren wordt FSC-labeling in het aanbod opgenomen. Driekwart van de grondstoffen bestaat uit karton afkomstig uit goed beheerd bos.
Volgens de methode van levenscyclusanalyse (LCA) hebben de drankkartons de laagste CO2-voetafdruk. In vergelijking met de glazen fles scheelt dat zelfs een factor drie.
Desalniettemin blijft er de drang om tot verbetering te komen. Aluminium draagt als grondstof in de verpakking voor 50% bij en komt dan ook als eerste voor vervanging in aanmerking. Tetrapak streeft ernaar om in 2010 de CO2 –emissie met 10% te hebben verlaagd t.o.v. 2005.
Het handelt daarbij om de complete proces- en verpakkingslijn in het levensmiddelenbedrijf. Als voorbeeld noemt mevr. Buelens de eco-efficiënte levenmiddelen proceslijn van Luxlait in Luxemburg, die 25% energie en 38 % water wist te besparen. Een interessante aanpak is de nieuwe generatie CIP-programma’s voor proceslijnen.
Het energiegebruik van de vullijnen uitgedrukt in kW/1000 verpakkingen is in vergelijking met de apparatuur uit 1973 nu 60% lager. Het watergebruik zit momenteel op een kwart van het niveau van 35 jaar geleden.
Tetrapak getroost zich veel moeite om het duurzame beleid te communiceren. Men wil transparant zijn voor het oog van het publiek.
Energiezuinig
René Floris – als vervanger van Peter de Jong van NIZO the food researchers – had als titel van zijn inleiding: ‘Succesvolle zuivel in een wereld zonder olie’. Zover is het nog niet, zo bleek al uit de eerste dia. Vooralsnog kunnen er maar 4-8 glazen melk geproduceerd worden op basis van 1 glas olie. De boodschap is om meer glazen te produceren uitgaande van dat ene glas olie. Daarbij is de procestechnologie cruciaal. De Nederlandse zuivelindustrie staat daar goed in en wordt zelfs als leidend in duurzame voedselproductie gekwalificeerd. Er is dan ook al heel wat bereikt. Zo is het energiegebruik met meer dan 20% gereduceerd en zijn nieuwe procestechnieken geïntroduceerd. Voorbeelden van het laatste: mechanische stoom recompressie (‘falling film evaporators’) en apparatuur met verlengde ‘run’- tijden (‘model based design’) en membraanprocessen om water af te scheiden en meer….
De ambities liggen verder. Zo is er een blauwdruk voor 2015 met steekwoorden als: minimale kosten, nul verspilling, geen koeling, geen reiniging en modelgestuurde optimalisering van de productielijnen.
Daarvoor zijn zgn. doorbraaktechnologieën nodig. Een mooi voorbeeld van het tot waarde brengen en hergebruiken van afvalstromen betreft de verwerking van wei. Dit bijproduct van de kaasbereiding verdween vroeger in de sloot of hoogstens werd het bestemd voor veevoer. Sinds de vijftiger jaren is wei meer en meer de grondstof geworden van allerhande producten door de toepassing van nieuwe technologieën.
Op het gebied van de afvalwaterstroom is als doel geformuleerd de omgevingsbelasting met 50% te reduceren. Daarbij spelen m.n. de fosfaten een rol. Procesblauwdrukken gaan in de richting van bioconversie (enzymreacties en fermentatie), scheidingstechnologieën (membraan, chromatografie) en drogen.
Zelfreinigende apparatuur is de volgende optie. Vervuiling maakt 50-80% van de verwerkingskosten uit. Door de aanwezigheid van eiwitten, mineralen en biovervuilende stoffen zijn de ‘run times’ 8 tot 20 uur. Oplossingen kunnen worden gevonden met ultrageluid (reiniging gedurende de productie) of gebruik van specifieke coatings (bijv. hydrofobe of geladen oppervlakken).
Bemoedigende resultaten worden geboekt met rekenkundige modellen voor zuivelproductie. Zo worden computermodellen ontwikkeld om optimale waarden te kunnen berekenen in relatie tot ‘tijd op het schap’ (shelf-life), smaak, productveiligheid, duurzaamheid en kosten. Reinigingsoptimalisatie hoort hier overigens ook bij.
Bij het indampen van melk kan een model nuttig zijn, omdat 20-50 % van de vervuiling plaatsvindt in de opstartfase. Water heeft een hogere warmteoverdrachtscoëfficient dan melk. Dat kan betekenen, dat bij evaporatie het oppervlak ‘droog valt’, waardoor de melkdrogestof zich aan het oppervlak hecht. Dit kan met een slimme procesaansturing verbeterd worden en zelfs leiden tot lager energiegebruik bij het drogen.
Een doorbraaktechnologie zal zeker de productie van verse zuivelproducten zijn, die geen koeling meer behoeven. Normaliter hebben verse producten koeling nodig om 10-15 dagen op het schap te kunnen doorstaan. Koeling vergt een substantieel deel van het totale energiegebruik (1,5 miljard kg melk = 0,8 PJ koelingsenergie = 222 miljoen kWh = 74.000 huishoudens). Kortom een interessant studieobject. Met een milde hittebehandeling (0,1 sec. 180°C) en een gescheiden stromenconcept kan een bewaartijd van meer dan vijf dagen bij 25ºC bereikt worden.
Conclusie: door het toepassen van doorbraakprocessen moet het mogelijk worden om meer dan tien glazen melk te bereiden met een glas olie. Oftewel 20 % meer melk te verwerken.
Op de vraag van Theun de Zwart over het effect van geluid voor de omgeving antwoordt dhr. Floris dat daar inderdaad technische aanpassingen voor nodig zullen zijn. Dhr. Meeuwis Hettinga wil weten hoe je in het gescheiden stromenconcept ongewenste enzymen kunt verwijderen. Spreker antwoordt dat met geladen membranen melk op een slimme manier te splitsen valt.
Melkveebedrijven en duurzaamheid
Bij CLM Onderzoek & Advies is een zoektocht gaande naar integraal duurzame melkveebedrijven. Frits van der Schans schetste de voortgang. Het Centrum Landbouw en Milieu heeft - als organisatie tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties in - de sector melkveehouderij als geheel op het punt van duurzaamheid doorgelicht.
Enkele constateringen:
- de stikstofexcretie komt – hoewel het de afgelopen jaren is gedaald – voor meer dan de helft van melkveebedrijven.
- de stikstof bodememissie is van 390 kTon in 1990 gedaald naar 270 kTon in 2007.
- de fosfaat bodememissie was in 1990 75 kTon en in 2007 33 kTon; dit moet op termijn nul worden.
- op klei en veen zijn de doelen gehaald wat betreft nitraatuitspoeling in het grondwater; op zand nog niet (nu nog 60-75 mg/l).
- de ammoniakemissie van dierlijke mest en kunstmest bedroeg in 1990 240 kTon; in 2006 was dit nog 130 kTon; de ambitie is om op 50 kTon uit te komen (dat is nu alleen al de melkveehouderij).
- de veehouderij tekent voor 8% van het watergebruik.
- de klimaatgasemissie (methaan/koolzuur/lachgas) bedraagt ca. 1100 g/kg melk.
- het aantal melkveehouderijbedrijven zonder beweiding is van 1,5% in 1980 toegenomen tot 12-13% in 2008; in die tijd is het aantal koeien gehalveerd en het weideseizoen ingekort; dit heeft tot gevolg dat voor het oog nog maar 20% resteert.
Het afschaffen van de quotumregeling in 2015 zal zo zijn geheel eigen effecten hebben op de duurzaamheid van de melkveehouderij. Er zal ruimte voor groei zijn van de hoeveelheid afgeleverde melk tot ca. 20%. Individuele belangen zullen meer komen te staan tegenover het algemeen belang. De beperking zal komen te liggen in de nieuwe regels voor ruimtelijke ordening. De kostprijs zal verhoogd worden door milieumaatregelen. Een hogere melkproductie zal een hogere intensiteit vergen en daarmee meer inputs en dus meer soja-import.
In een ander scenario kan het bedrijfsleven ook zelf kiezen voor matiging van de melkproductie. Dat levert minder milieumaatregelen op en dus een lagere kostprijs. Echter dit benadeelt het schaalvoordeel van de zuivelindustrie.
Dhr. van der Schans werpt de vraag op: is de zuivel vanzelfsprekend duurzaam? en antwoordt zelf: neen, tenzij de emissieproblematiek wordt opgelost en ja, mits er een antwoord wordt gevonden op de dierenwelzijnaangelegenheden.
Dhr. Willem Postma stelt dat ook voor ‘de koe in de wei’ voorzieningen nodig zijn (schaduw, sloot etc.). De spreker is daar mee eens. Mevr. Jolanda ten Wolde wil weten, wat het effect van de strenge regelgeving is op ‘de koe in wei’. Dhr. v.d. Schans antwoordt dat de individuele boer daarop moet inspelen. Bijvoorbeeld zal vanwege het uitspoelende nitraat op zand, daar de koe al half augustus naar de stal moeten. Spreker is van mening dat het wel rendabel is om te blijven weiden, de koe op stal vergt daartegenover namelijk het nodige aan arbeidsmanagement.
Dhr. Klaas Jan van Calker vraagt naar de mogelijkheden om de uitstoot van methaan door de koe te verminderen.
Dhr. van de Schans antwoordt dat momenteel teveel gedacht wordt aan kunstgrepen om de methaangasemissie te verminderen.
De zuivelonderneming en MVO
De kort geleden gevormde grootste zuivelcoöperatie ter wereld FrieslandCampina heeft nu al een naam hoog te houden op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord ondernemen zo toonde Jaap Petraeus, hoofd Milieu en Duurzaamheid, aan. MVO past bij de coöperatieve gedachte, het past bij het soort product (natuurlijk) en het sluit aan bij de wens van burger en consument. De toenemende invloed van burgers en consumenten op het handelen van bedrijven (power to the people) wordt van belang geacht. In de grafiek van het consumentenvertrouwen komen de internationale bedrijven op zo’n 40%. O. a. NGO’s, Overheid, Pers & Media en Vakbeweging scoren hoger.
Onder het hoofdje ‘Visie en Ambitie’ beschrijft Petraeus FrieslandCampina’s MVO-visie als het realiseren van de juiste balans tussen Personeel (een werkgever te zijn waarvoor mensen kiezen), Planeet (produceren en gedragen als een verantwoordelijke onderneming en te werken in het hart van de maatschappij) en Profit (maar pas op… MVO kan niet zonder financiële prestaties).
FrieslandCampina kent een stuurgroep MVO, waaronder projectteams functioneren. Zo’n projectteam kan bijvoorbeeld GMO’s als project hebben, of Business Principles of Inkoop.
Uit een issuepositionering is gebleken dat CO2-uitstoot, Energie en Beschikbaarheid van schoon water hoog scoren als zijnde van belang voor zowel de stakeholders als vanwege de mogelijke impact op de zuivelcoöperatie.
Vervolgens zijn thema’s voor duurzaamheid geformuleerd: - Klimaatverandering/energiegebruik; - Afname biodiversiteit (o.a. tropisch regenwoud); - Dierenwelzijn; - Watervervuiling en waterbeschikbaarheid; - Grondstoffen die opraken (fosfaat, olie etc.); - Corruptie; - Kinderarbeid; - Geluid en andere locale hinder; en specifiek voor de zuivel: – Koeien in de wei.
Via een piramide van het duurzaamheidsbeleid is daarna het beleid vertaald naar duurzame daadkracht.
Dit uit zich via de Triple P plus in:
- Profit: Goede melkprijs voor iedere melkveehouder
- Planet: Duurzaam ondernemen met oog voor Pro-actief milieubeleid (vanaf 1990), Milieuzorg volgens ISO 14001 en Reduceren van milieubelasting: energie, water, afval etc.
- People: Arbozorg, Sociaal beleid, Campina Care Foundation
- Dierenwelzijn.
Als voorbeeld noemt dhr. Petraeus de Campina merkmelk. Via afspraken omtrent groene soja en het stimuleren van weidegang wordt een Campina-merk neergezet.
Via het merk Landliebe in Duitsland gaat dat nog een forse stap verder. Hier is opgenomen, dat geen veevoergrondstoffen van overzee (zoals soja) worden gebruikt en er geen GMO’s in het krachtvoer zitten. Dit alles met de complimenten van het Bondsministerie.
Biologische producten worden afgezet via de merken Groene Koe en Zuiver Zuivel.
Via de Campina Care Foundation wordt in Vietnam samen met het Rode Kruis een lokaal waterproject aangepakt gericht op plattelandsontwikkeling.
Vermeldenswaard is nog dat op 10 juli 2008 de stichting Duurzame Zuivelketen is opgericht. Dit is een zuivelbreed initiatief (pre-competitief) samen met LTO Melkveehouderij. Het kent drie peilers: - Energie en klimaat: energieneutrale zuivelketen, met bijv. als doel 100% duurzame energie in 2020; - De koe centraal: weidegang, dierenwelzijn en diergezondheid; - Biodiversiteit: behoud landschap en natuur.
Naast de drie peilers zijn er nieuwe uitdagingen als ketengerichte aanpak van melk en duurzaamheid, beter zicht krijgen op onze essentiële grondstofketens (fruit, zetmeel, cacao,…): duurzaamheid vergroten en vergroten van locale betrokkenheid (Afrika, Azië).
Piet Verhagen vraagt wat er mis is met GMO’s. Spreker antwoordt, dat FrieslandCampina geen Greenpeace standpunt inneemt, maar wel het voorzorgsprincipe hanteert en dus rekening houdt met de consumenten.
Meeuwis Hettinga wil weten of biogasproductie bij de huidige prijs ook realiseerbaar is. Dhr. Petraeus meldt, dat er nu nog subsidies nodig zijn om zelfs maar te kunnen beginnen en dan nog is de terugverdientijd 6 á 7 jaar. In Duitsland hanteert men een beter systeem. Het zgn. ‘feed in’.
Margreet Hovenkamp wil tenslotte meer horen over het duurzaamheidsthema corruptie. De inleider zegt dat voor de eigen managers dit in een ‘code of conduct’ is geregeld.
Afronding
Duurzaamheid is zeker niet vanzelfsprekend, ook niet in de zuivel. Wel is er veel gaande en zijn er goede mogelijkheden, dat heeft het symposium duidelijk gemaakt.
Voorzien van een verantwoord kartonnetje water keerden de deelnemers dan ook voldaan naar huis terug.